Defending Sweatshops Rothstein
Essay by 24 • March 18, 2011 • 1,262 Words (6 Pages) • 1,374 Views
Defending Sweatshops
Richard Rothstein
De tekst van Richard Rothstein is eigenlijk een reactie op Nicolas Kristof, journalist en columnist van de New York Times. Richard Rothstein gaat in tegen een column van Kristof waarin het principe van "sweatshops" wordt verdedigd.
Sweatshops zijn fabrieken waar onze kleren, schoenen, jassen, enz. worden geproduceerd in erbarmelijke toestanden. Werknemers werken in sommige gevallen zeven dagen op zeven, 13 tot 16 uur per dag. Vaak is hun loon -na het aftrekken van de opgelopen boetes en kosten- lager dan het minimumloon.
Hoe kan je dan toch voorstander zijn van sweatshops?
De argumenten van Kristof op een rijtje:
-Zonder de multinationals zouden de vrouwen en kinderen nog slechter af zijn dan in de sweatshops. Ze zouden verhongeren, moeten werken als prostituees, bedelen, of op zoek gaan naar verkoopbaar materiaal op het stort.
-De werknemers WILLEN werken in de sweatshops, wie zijn wij (westersen) om te zeggen wat zij mogen, of moeten doen?
-Voor de mensen in de derde wereld landen zorgt het werk voor een verhoogde levensstandaard.
-Bovendien zijn sweatshops een fase die landen moeten doorlopen op hun weg naar industrialisatie, eens zullen de werknemers of hun nakomelingen welstellend zijn.
-Kristof vindt bovendien dat campagnes tegen sweatshops contraproductief zijn, omdat ze net de mensen schaadt die ze proberen te helpen. Nicolas Kristof bedoeld daarmee dat als westerse activisten er in slagen om de arbeidscondities te verbeteren en een minimumloon te installeren, dan zullen de bedrijven hun activiteiten gewoon verhuizen naar andere landen waar deze regels niet van toepassing zijn.
Richard Rothstein gaat daar tegen in en claimt zich te steunen op empirische data, en gezond verstand. Onmiddellijk al een gevaarlijke stelling van Rothstein, gezond verstand is een te duchten wapen in discussies aan de toog maar weegt volgens mij toch te licht in een wetenschappelijke paper. Daardoor gaat Rothstein soms te kort door de bocht.
Rothstein verwijt Nicolas Kristof bijvoorbeeld dat hij niet ingaat op de grote verschillen in verdiensten tussen derde wereld landen onderling: "waarom zou Nike, die een fabriek heeft in Indonesiл, ook een fabriek zetten in Mexico, waar de lonen minstens 4 maal hoger liggen?" Volgens Rothstein moet de productiviteit in Mexico dus 4 maal hoger moet zijn om het verhaal van Kristof te doen kloppen. Daarbij vergeet hij - al dan niet onbewust - de transportkosten. Nochtans geeft hij verder in de tekst toe dat dit een veel grotere kost is dan de productiekost. Het is duidelijk dat Mexico veel dichter ligt bij de enorme Amerikaanse markt, waardoor de hogere productiekosten gecompenseerd kunnen worden door de lagere transportkosten.
Andere argumenten zijn wel gesteund op empirische data. Toch kan men zich ook hier enkele bedenkingen maken. Rothstein gaat in tegen Kristof, die beweerd dat het opleggen van minimumlonen zorgt voor een verminderde tewerkstelling.
Minimumlonen werden ook ingevoerd in Amerika in 1912, vooral vrouwen vielen onder die regelgeving. Dus minimumlonen zouden ervoor moeten zorgen dat het percentage vrouwen op de arbeidsmarkt zou moeten verminderen. Maar zo zegt Rothstein, 10 jaar later, in 1922 is het percentage vrouwen hetzelfde gebleven (32%), dus minimumlonen zorgen niet voor werkloosheid bij vrouwen, aldus Rothstein.
Volgens mij is het toch niet zo simpel als het hier wordt voorgesteld. Om te beginnen weten we niet wat de gemiddelde loon is bij mannen, ligt die hoger dan de minimumloon bij vrouwen (laten we voor de eenvoud ervan uit gaan dat de productiviteit van mannen en vrouwen gelijk is) dan is het rationeel gezien nog altijd interessant om vrouwen aan te nemen.
Bovendien gaat het over de periode 1912-1922, zonder twijfel een interessante periode maar het is oppassen geblazen om cijfers uit die periode te veralgemenen. Onder andere omdat Amerikaanse bedrijven gouden zaken tijdens de oorlogsjaren. Ook het aandeel vrouwen kan hoger zijn omdat mannen aan het front zijn. De oorlog zorgde dat Amerika uitgegroeide tot een wereldmacht. Bovendien is het interbellum (de periode tussen beide wereldoorlogen) een periode geweest van ongekende economische groei in de westerse landen, waardoor de vraag naar arbeiders hoog was. Al deze specifieke kenmerken van de periode 1912-1922 zorgen ervoor dat de cijfers waardeloos zijn in een vergelijking met de huidige situatie in de derde wereldlanden.
Toch zijn er in de tekst van Rothstein een aantal argumenten die heel wat meer steek houden. Rothstein haalt bijvoorbeeld terecht aan dat het verhogen van de lonen van de nauwelijks een impact heeft op de productiekosten. Ook Miller haalt dit argument aan, gesteund door economen Robert Pollin; James Heintz en Justine Burns van de Political Economy Research Institute. Zij kwamen tot de vaststelling dat het verdubbelen van
...
...